Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3257

Datum uitspraak2006-04-06
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/1001
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling dierlijke EG-premies


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) AWB 04/1001 6 april 2006 5125 Regeling dierlijke EG-premies Uitspraak in de zaak van: A (voorheen Firma B), te C, appellant, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellant heeft bij brief van 29 november 2004, bij het College binnengekomen op 30 november 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 november 2004. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling). Verweerder heeft op 27 januari 2005 een verweerschrift ingediend. Appellant heeft bij brief van 1 februari 2005 een repliek ingediend. Verweerder heeft hierop bij dupliek van 24 maart 2005 gereageerd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006. Hier is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door D. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees luidde, voorzover en ten hier van belang: “Artikel 21 Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97.” Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het b? Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover en ten tijde hier van belang: “ Artikel 2 - Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: (…) s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan; (…) Artikel 25 - Onderdelen van de controles ter plaatse (…) 2. De controles ter plaatse omvatten in het bijzonder: (…) b) met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee: (…) - steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om na te gaan of de gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand overeenstemmen met die van het register; (…) Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor steun wordt aangevraagd 1. Wanneer met betrekking tot een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren in de zin van artikel 36, lid 3, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken gekort met het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage, wanneer ten aanzien van niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld. 2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken, gekort: (…) Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20 %, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd. (…) 3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen. Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden 1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld. 2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden: a) het overlijden van het bedrijfshoofd; b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd; (…)” Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidde, voorzover en ten tijde hier van belang: “Artikel 7 1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders: - houdt een register bij, - stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. (…) 4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt. Artikel 24 1. Verordening (EG) nr. 820/97 wordt ingetrokken. 2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 820/97 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage.” De Regeling luidde, voorzover en ten tijde hier van belang: “Artikel 2.1 LASER is belast met de uitvoering van deze regeling, waaronder begrepen het uitreiken van formulieren, alsmede met het in ontvangst nemen van de formulieren en de bijbehorende bijlagen. Artikel 2.3 1. Terzake van het gedurende de desbetreffende aanhoudperiode op hun bedrijf aanhouden van een zoogkoe, stier, os, onderscheidenlijk ooi, wordt jaarlijks op daartoe strekkende aanvraag, na afloop van het betrokken verkoopseizoen, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de verordeningen 1254/1999, 2342/1999, 2529/2001 en 2550/2001 aan producenten premie verstrekt. 2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt. Artikel 2.5 (…) 2. Bij de indiening van een formulier, of het verstrekken van een mededeling, (…), legt de producent alle bewijsstukken over die LASER nodig acht voor de beoordeling of aanspraak op premie kan worden gemaakt. 3. De producent is verplicht degene die belast is met de uitvoering van deze regeling op diens verzoek alle ter zake van die gegevens gewenste nadere inlichtingen terstond en naar waarheid te verstrekken. Artikel 4.5 1. De producent is verplicht in zijn bedrijfsadministratie alle in deze regeling en door LASER voorgeschreven bewijsstukken te bewaren; 2. De bedrijfsadministratie wordt door de producent op eerste vordering aan de bevoegde ambtenaar van de AID ter inzage gegeven. 3. De producent bewaart de bedrijfsadministratie op zijn bedrijf ten minste drie jaar na afloop van het jaar waarin premie is aangevraagd. Artikel 4.6 Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die: (…) c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd. Artikel 7.1 1. Een premie wordt de producent slechts verleend: (…) c. indien de producent een bedrijfsregister bijhoudt; (…)” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Op 19 maart 2003 heeft op het bedrijf van appellant een fysieke controle in het kader van de Regeling plaatsgevonden. In het controlerapport staat onder meer vermeld dat de runderen waarvoor in de afgelopen 12 maanden slachtpremie is aangevraagd, niet op de voorgeschreven wijze zijn geregistreerd in het bedrijfsregister. Voorts staat in de rubriek ‘opmerkingen controleur(s)’ vermeld dat het bedrijfsregister niet volledig is bijgehouden en dat met betrekking tot de periode voor 1 juli 2002 geen bedrijfsregister aanwezig is. Het rapport is mede ondertekend door A, waarbij in de rubriek ‘opmerkingen houder’ geen opmerkingen staan vermeld. - Op een ten behoeve van de controle gemaakte uitdraai uit het Runderslacht Informatiesysteem (RIS), die als bijlage aan het controlerapport is gehecht, staan onder vermelding van hun ID-code zes runderen vermeld waarvoor appellant in 2002 slachtpremie heeft aangevraagd onder aantekening dat deze dieren niet zijn geregistreerd in het bedrijfsregister. Voorts staat op deze uitdraai de handgeschreven aantekening: “nota’s bij de boekhouder”. - Bij besluit van 11 juni 2003 heeft verweerder aan appellant over het jaar 2002 een bedrag aan slachtpremie toegekend van € 2.919,66. - Bij besluit van 12 februari 2004 heeft verweerder zijn besluit van 11 juni 2003 herzien, de aanvraag om slachtpremie afgewezen en van appellant een bedrag teruggevorderd van € 2.919,66. - Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 februari 2004 bezwaar gemaakt. - Op 28 juni 2004 is appellant ter zake van zijn bezwaar gehoord. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer - samengevat - het volgende overwogen. Tijdens de fysieke controle is onder andere gecontroleerd of de runderen die in de twaalf maanden voorafgaand aan de fysieke controle zijn aangevraagd, correct geregistreerd zijn. Nu de fysieke controle is uitgevoerd op 19 maart 2003 en de controle een periode omvat van minimaal twaalf maanden voorafgaand aan de controle, zijn er ook runderen uit 2002 gecontroleerd. Voor het premiejaar 2002 betreft dit zeventien runderen. Ten aanzien van zes runderen is vastgesteld, dat deze dieren niet vermeld staan in het bedrijfsregister. Uit het rapport van de fysieke controle van 10 oktober 2002 blijkt dat de runderen die in de twaalf maanden voorafgaand aan de fysieke controle zijn aangevraagd niet op de voorgeschreven wijze zijn geregistreerd in het bedrijfsregister. Voor 1 juli 2002 is geen bedrijfsregister aanwezig. De slachtpremie voor de runderen met ID-codes NL 183585471, NL 285888131, NL 233298472, NL 260087427 en NL 232087019 is voor 1 juli 2002 aangevraagd. Uit het rapport blijkt dat deze dieren niet in het bedrijfsregister waren opgenomen. Het is niet gebleken dat er ten tijde van de fysieke controle een bedrijfsregister van voor 1 juli 2002 op het bedrijf aanwezig was. Het is derhalve niet aannemelijk, dat het bedrijfsregister deel B, dat tijdens de hoorzitting is overhandigd, ten tijde van de fysieke controle reeds werd bijgehouden. Het rund met de ID-code NL 232087040 stond blijkens het controlerapport niet ingeschreven in het bedrijfsregister, doch staat wel vermeld in de uitdraai van het bedrijfsregister over de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002, zoals opgesteld door CR-Delta en overgelegd bij het bezwaarschrift. Appellant heeft zich per 18 februari 2003 aangemeld voor het bedrijfsregister van CR-Delta. Ten tijde van de controle was dit bedrijfsregister van CR-Delta niet aanwezig op het bedrijf, noch kon het worden opgevraagd, daar appellant op het moment van controle nog geen deelnemer was van het elektronisch bedrijfsregister van CR-Delta. Het in de bezwaarfase overgelegde door CR-Delta opgestelde bedrijfsregister kan niet worden meegenomen in de beoordeling. Derhalve wordt uitgegaan van de gegevens, zoals vermeld in het rapport van de fysieke controle. Het is niet aannemelijk geworden dat deze zes runderen wel correct geregistreerd zijn. Derhalve is terecht geoordeeld dat deze runderen niet in aanmerking komen voor slachtpremie. Het beroep op overmacht kan niet worden gehonoreerd. Appellant heeft nagelaten eventueel overmacht opleverende omstandigheden conform artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) 2419/2001 tijdig te melden. In het verweerschrift en de dupliek heeft verweerder onder meer nog het volgende aangevoerd. Wanneer een producent gegevens betwist die door de controleur in het controleverslag zijn vastgelegd, of indien de producent het niet eens is met de wijze waarop, en de omstandigheden waaronder de controle plaats vond, ligt het op zijn weg om zijn bezwaren onmiddellijk en expliciet kenbaar te maken. Appellant betwist de constateringen van de controleur ten aanzien van de registratie van diergegevens in het bedrijfsregister en stelt dat hem niet de gelegenheid is geboden naar behoren zijn bedrijfsadministratie toe te lichten. Deze bezwaren konden onmiddellijk worden geuit en zonodig op het controlerapport worden aangetekend. Daarvoor is op het controlerapport ruimte. Van bezwaren van appellant is ten tijde van de controle niet gebleken. Appellant heeft het controlerapport voor akkoord getekend. In het bestreden besluit abusievelijk wordt gesproken van een controle op 10 oktober 2002. Dit is een verschrijving. Duidelijk is dat de beoordeling van de aanvragen heeft plaatsgevonden op basis van de controleresultaten van 19 maart 2003. De controle is de dag tevoren aangekondigd. Aangegeven is dat de slachtpremieaanvragen zouden worden gecontroleerd. Gevraagd is om ter voorbereiding op het bedrijfsbezoek het bedrijfsregister en de administratie, waaronder de nota's en facturen, klaar te leggen. Appellant wist dus waarop de controle betrekking had en heeft zich hierop kunnen voorbereiden. 4. Het standpunt van appellant In de periode hier van belang berustte de feitelijke bedrijfsvoering uitsluitend bij appellant, omdat zijn vader E op dat moment al ernstig ziek was. Appellant is primair van oordeel dat de bevindingen van de medewerker van de Buitendienst van LASER op 19 maart 2003 niet aan hem mogen worden tegengeworpen, omdat de Buitendienst van LASER niet bevoegd is tot het verrichten van controles in het kader van de slachtpremieregeling. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan de medewerkers van de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID). Appellant heeft vanaf januari 2002 wel degelijk handmatig een bedrijfsregister bijgehouden, bestaande uit de door het I&R-bureau verstrekte stallijsten en een mutatielijst. Bovendien heeft hij zich op 18 februari 2003 bij CR-Delta aangemeld voor het per computer bijhouden van het bedrijfsregister, waarna CR-Delta het bedrijfsregister vanaf 1 juli 2002 heeft opgesteld en verzorgd. Het bedrijfsregister over de periode 1 januari 2002 tot 1 juli 2002 en de computerregistratie van CR-Delta vanaf 1 juli 2002 waren ten tijde van de fysieke controle op zijn bedrijf aanwezig. Hoewel de controle van tevoren was aangekondigd, is niet medegedeeld wat het doel van de controle zou zijn, zodat appellant zich niet op de controle heeft kunnen voorbereiden. Voor het voeren van zijn bedrijfsadministratie wordt hij bijgestaan door een externe administrateur, die ook zijn computer kan bedienen, hetgeen hij zelf niet kan. Tijdens de controle is hij niet in de gelegenheid gesteld zijn administrateur te raadplegen. Dus was het voor hem niet mogelijk de computerregistratie van CR-Delta te tonen. Voorts heeft hij geen kopie van het controlerapport ontvangen zodat hij niet in de gelegenheid is geweest om hiertegen te protesteren. Het bedrijfsregister over de periode 1 januari 2002 tot 1 juli 2002 en de computerregistratie van CR-Delta vanaf 1 juli 2002 heeft hij in bezwaar nogmaals overgelegd overeenkomstig de op de hoorzitting gemaakte afspraak. Van de zes door verweerder in het bestreden besluit genoemde runderen, staan vijf runderen correct vermeld in het overgelegde bedrijfsregister. Het niet vermelde dier (met ID-code NL 285888131) is op 1 mei 2002 van zijn bedrijf afgevoerd. Desondanks heeft verweerder deze gegevens niet meegenomen in zijn beslissing op het bezwaar, waarbij de gehele voor 2002 aangevraagde slachtpremie is geweigerd. Verder staat er in het besluit ten onrechte vermeld dat op 10 oktober 2002 een fysieke controle heeft plaats gevonden. Verweerders argument dat de stukken van CR-Delta niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling omdat appellant ten tijde van de fysieke controle nog geen contract had met CR-Delta is derhalve niet deugdelijk. Er bestaan dus geen beletselen om deze stukken alsnog te accepteren. Verweerder haalt wellicht twee verschillende controles op verschillende bedrijven door elkaar. Subsidiair is appellant van oordeel dat de onregelmatigheden in de registratie hem niet kunnen worden tegengeworpen, omdat sprake was van een overmachtsituatie. In de periode hier van belang stond hij onder grote psychische druk. Als alleenstaande was hij in deze periode belast met de zorg voor zijn dementerende moeder, die pas na een lange wachtlijst kon worden opgenomen in een zorginstelling, en zijn eveneens ernstig zieke vader die na een moeilijke periode thuis, pas op 24 maart 2003 kon worden opgenomen in een verzorgingstehuis, waar hij op 29 december 2003 is overleden. Voorafgaand aan de opname van zijn vader was deze, hoewel hulp geïndiceerd was, uit het ziekenhuis ontslagen en verbleef hij zonder hulp thuis. 5. De beoordeling van het geschil Het College constateert dat verweerder, hoewel hij in het bestreden besluit aangeeft van oordeel te zijn dat ten tijde van de controle ook over de periode na 1 juli 2002 geen bedrijfsregister aanwezig was, daaraan niet voor alle dieren consequenties heeft verbonden. In zoverre steunt het besluit niet op een begrijpelijke motivering. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. In het hiernavolgende zal het College bezien of er aanleiding is de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten. Daartoe wordt als volgt overwogen. De grief van appellant dat de bevindingen van de betrokken controleur van de Buitendienst van LASER, zoals weergegeven in het controlerapport, reeds niet aan hem kunnen worden tegengeworpen, omdat deze medewerker niet tot deze controle bevoegd was, faalt. Ingevolge artikel 2.1 van de Regeling is LASER immers belast met de uitvoering van (onder meer) de slachtpremieregeling. Dit brengt met zich mee dat LASER bevoegd is te onderzoeken of aan de premievoorwaarden is voldaan. Dat aan het vereiste van een deugdelijk bedrijfsregister wordt voldaan, is zo'n premievoorwaarde, zodat niet valt in te zien waarom de betrokken controleur van de Buitendienst van LASER appellant niet om inzage in het bedrijfsregister zou mogen vragen. Dat ook de AID tot een dergelijke controle bevoegd is, doet hier niet aan af. Verweerder heeft voorts overtuigend gesteld dat de in het bestreden besluit genoemde controledatum van 10 oktober 2002 een verschrijving is. Het College gaat er van uit dat de verwijzing in het bestreden besluit het rapport van de controle op 19 maart 2003 betreft. Het College acht niet aannemelijk dat de vermelde bevindingen geheel of gedeeltelijk betrekking zouden hebben op een controle ten aanzien van een andere producent, zoals door appellant gesuggereerd. Op grond van het controlerapport is voldoende aannemelijk geworden dat ten tijde van de bedrijfscontrole op 19 maart 2003 in ieder geval geen bedrijfsregister aanwezig was over de periode vóór 1 juli 2002, althans dat dit register op dat moment niet door appellant ter inzage is gegeven. Het College acht niet aannemelijk dat appellant door de controleur niet in de gelegenheid is gesteld om een op het bedrijf aanwezig bedrijfsregister te tonen en toe te lichten. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat, zo hiervan sprake was geweest, het op de weg van appellant had gelegen hiervan melding te maken in het controlerapport. Appellant heeft het controlerapport ondertekend en daarbij geen opmerkingen gemaakt. Het betoog van appellant dat hij daartoe niet in de gelegenheid was omdat hij geen kopie van het controlerapport heeft ontvangen, is niet ter zake nu hij ten tijde van de ondertekening van het rapport kennis kon nemen. Appellants stelling dat verweerder genoegen moet nemen met het in bezwaar overgelegde bedrijfsregister over de periode tot 1 juli 2002, miskent dat het bedrijfsregister een zelfstandige functie heeft naast de gegevens die in het I&R-systeem zijn opgenomen. Zou het achteraf overleggen van een bedrijfsregister, waarvan niet kan worden uitgesloten dat het eerst na de fysieke controle is opgesteld, worden toegestaan, dan verliest het bedrijfsregister in dit opzicht ieder belang. Dat verweerder onder omstandigheden zou toelaten dat een register, dat tijdelijk elders bewaard wordt (zoals het bedrijfsregister van CR-Delta), voor het einde van de controle alsnog wordt overgelegd, verplicht hem niet om appellant na de controle in dit geval in de gelegenheid te stellen nog een bedrijfsregister over te leggen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de vijf dieren die zijn geslacht in de periode van 19 maart 2002 tot 1 juli 2002 terecht als niet geconstateerd aangemerkt en de premie voor deze dieren geweigerd. Op grond van deze vijf onregelmatigheden bedraagt het in artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 genoemde percentage reeds meer dan 20%, te weten (5/21 x 100% =) 23,81%. Derhalve was verweerder op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht een sanctie op te leggen en heeft hij de gehele aanvraag om slachtpremie terecht afgewezen en de reeds uitbetaalde premie teruggevorderd. Gelet op het vorenstaande kan het College de vraag of voor het dier met de ID-code NL 232087040 aan de premievoorwaarden is voldaan, buiten beschouwing laten. Het beroep op overmacht faalt evenzeer. De omstandigheid dat appellant de bepleite overmacht niet conform het bepaalde bij artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 tijdig bij verweerder heeft aangemeld, doch pas nadien aan de orde heeft gesteld, vormt op zichzelf reeds een belemmering om het beroep op overmacht te honoreren. Voorts kan het niet bijhouden van een register gedurende de eerste helft van 2002 door de aangevoerde omstandigheden niet geëxcuseerd worden. Voozover appellant overmacht heeft willen inroepen om te verklaren waarom hij een beschikbaar bedrijfsregister niet heeft getoond, stelt het College vast dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich deze situatie voor heeft gedaan. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten behoren te worden. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - laat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand; - bepaalt dat de Staat het door appellant in verband met het beroep betaalde griffierecht ad € 273,- (zegge: tweehonderddrieenzeventig euro) vergoedt. Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2006. w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand